Woord van de Maond januari 2022: de bos

Geplaatst op woensdag 29 december 2021 om 18:06

Met Harry Derksen werkte ik de afgelopen twee jaar aan het onlangs verschenen boek “Grammatica van ‘t Barghs”. Een van de eerste reacties in de straten van ‘s-Heerenberg was, aldus Harry, de opgestoken duim met uitroep “Goed gedaon: dè bós!”. Het onderdeel zelfstandig naamwoorden beslaat drie pagina’s. Voor wat het geslacht van die woorden betreft, valt er niet veel meer te lezen dan dat er één enkel Berghs woord is, dat een ander geslacht heeft dan in het standaardnederlands. Dat woord is bos. We zeggen in Bergh niet het bos, maar de bos.

Aan dat woord kleeft nóg een ander talig aspect. Dat merk je, als je Henk Harmsens Berghs woordenboek ‘n Trop Barghse Weurd erop naslaat. Daar wordt het woord van een accent aigu geschreven: bós. Mijn ervaring is, dat niet-dialectsprekers het verschil tussen bos en bós niet horen. Maar voor dialectsprekers zijn de twee o-klanken in volgende zin toch overduidelijk hoorbaar: ‘t Kos niks, a’j ‘de bós in gao! De ó klinkt donkerder dan de o. Probeer het maar eens met het Nederlandse boos, waarbij de lange o kort gehouden moet worden.

Terug naar de bós. Zowel in het Duits als in het (middeleeuwse) Latijn, Frans, Italiaans en Spaans is het woord mannelijk. Interessant is hier het gegeven dat de Romaanse talen het woord uit het Germaans hebben ontleend. Het Oudnederlands, Oudsaksisch en Oudengels kennen het als busc of bosk. De k werd een s. En zo hebben we tegenwoordig bos, Busch, bois.

Het verschil met het woord woud ligt erin dat het woord bos oorspronkelijk meer een struikgewas (bosschage) aanduidde. Tot en met de middeleeuwen (in het Middennederlands) werd dat verschil aangehouden. In het Duits van nu wordt datzelfde onderscheid nog steeds gemaakt (der Busch >< der Wald).

Het WNT (Woordenboek der Nederlandsche Taal) bevat de historische woordenschat van na de Middeleeuwen tot aan 1976. In dit grootste woordenboek ter wereld vinden we het woord bos als zowel mannelijk (de) als ook onzijdig (het). Vandaag de dag wordt in het standaardnederlands volgens Van Dale de bos gebruikt om alles behalve bomen aan te duiden: de bos bloemen, de sleutelbos. De bomen staan in het standaardnederlands in het bos.

We constateren dat bós in ‘t Berghs het lidwoord de heeft en dus grammaticaal geen verschil maakt tussen sleutelbos en bomenbos. Is dat typisch Berghs? De WALD-woordenboeken besteden aan het woordgeslacht niet expliciet aandacht, maar “De Mens en de Weerld, deel A” (1987) vermeldt toch uit Didam de zin: De donder kump weerum; ‘t kan den bos –Montferland—niet aover. De eWND (elektronische Woordenbank van de Nederlandse Dialecten) laat echter zien dat de bos in veel dialecten voorkomt, van Vriezeveen tot Venlo. Ook de familienamen De Bos en Van de(n) Bos zouden kunnen wijzen op het oude woordgeslacht van bos. (Maar daarvoor zou ik onze genealogie-werkgroep moeten raadplegen.)

Geconcludeerd kan worden dat ook bij dit Woord van de Maond streektalen aan de standaardisering niet meedoen. Op het vlak van de lidwoorden is de bós ongeveer het laatste woord dat weerstand biedt. Ik hoorde iets van triompf in de reactie op die straat te ‘s-Heerenberg.

Tekst: Antoon Berentsen
Beeld: Antoon Berentsen

Deel deze pagina