Woord van de Maond september 2025: moerksel
Geplaatst op zondag 31 augustus 2025 om 21:00
Ze werd geboren in 1902 in Stokkum, Marie Messing, stierf 1998 in ’s-Heerenberg, verliet nooit haar gemeente, behalve voor de bedevaart naar Kevelaar, een retraite bij de zusters Carmelitessen in Zenderen en een buurtuitstapje naar een groot vliegveld bij Amsterdam. Haar taal moet dus als authentiek Barghs begrepen worden, dat wil zeggen Barghs plat van zo’n honderd jaar geleden. Van haar leerde ik o.a. het woord snalle voor wat ik snelbinders noemde. Een ander woord dat ze veel bezigde was moerksel. Ze verstond daaronder het gruis dat overbleef als de bodem van de bus met havermout of thee of ook van het pakje shag van opa zichtbaar werd.
‘Moerksel’? “Nooit van gehoord”, zeggen dialectsprekers in Bergh nu. Het staat dan ook -net als snallen overigens- zelfs niet in het Berghse woordenboek ‘n Trop Barghse Weurd van Stokkummer Henk Harmsen uit 1982. (Wel moerksen, dat een werkwoord is en ‘onhandig prutsen, morrelen’ betekent.) Mogen of moeten we het uit de vergetelheid halen en herintroduceren?
Taal is van ons allemaal en we mogen ermee doen wat we willen. Wie spreekt er nu ‘zuiver’ dialect? Dus een nieuw of ook oud woord aan de vrouw of man brengen mag altijd. Ik deed het in deze rubriek nog met hötje-duk-kats-smach in april 2023. Maar de tendens is helaas dat standaardnederlandse woorden de typische dialectwoorden vervangen in ons dagelijks woordgebruik. Dus wat dat betreft mogen we ook wel wat zuinig zijn op ons immaterieel talig erfgoed.
Moerksel dus. Geen relatie tot moerksen. Ook niet tot het Duitse equivalent murksen. En niet met het afgeleide zelfstandig naamwoord der Murks, dat zoiets als ‘flutwerk’ betekent. Maar heeft wel de oe-klank daarvan.
De beschikbare dialectwoordenboeken leiden me naar de variant moksel. Het woordenboek uit Gendringen noemt het:
MOKSEL – (kruimelig) afval van hout, hooi of stro. “Dit moksel kö’j mooi op de misvaalt sträöjen want ’t is goeie humus”
En het WALD (Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse dialecten) brengt een citaat van Herman van Velzen (pseudoniem van Frans Roes, in Gaanderen in hetzelfde jaar geboren als mijn oma):
In 't darp glippen Aornt effen 'n winkel in um 'n peksken pruumtabak te kopen, want behalven wat moksel onder in 't tuutjen had e niet meer.
Uit de bundel Un lopende hond vindt altied wat. Enschede 1996, p. 23
Ook over moksel valt er weinig meer informatie te achterhalen. Behalve dan een vermelding in De Gelderlander uit 2011. Daaruit blijkt dat moksel in dat jaar naast o.a. näölen, keerls en drietebuul een van de woorden was die “voor punten zorgden bij Achterhoeks Lingo op de Zwarte Cross”. Een spoortje dat laat zien dat moksel geacht wordt te behoren tot de lastige dialectwoorden.
Over de herkomst kan ik slechts gissen. Een spoortje zou gevonden kunnen worden in het feit dat het moerksel/moksel vaak in een blikken of koperen vat of bus aan te treffen is. En laat dit nu de oorspronkelijke betekenis van het standaardnederlandse word mok zijn. Het etymologisch woordenboek zegt dat dit woord waarschijnlijk teruggaat op een algemene betekenis ‘plomp, rond voorwerp’. Het oudnederlandse woord was mokka (‘stuk, brok’). Hetzelfde Duitse woord wordt met een ‘oe’ uitgesproken: Mukke. Zou het gruis dat achterblijft in het blik zijn naam gekregen hebben van het blik zelf? In oma’s tijd werd moerksel ongetwijfeld meer op waarde geschat als tegenwoordig. Het werd niet weggegooid, het mocht een naam hebben.
Tekst: Antoon Berentsen en Dialect