Woord van de Maond juni 2025: tuut

Geplaatst op zaterdag 31 mei 2025 om 17:56

Soms sta ik ervan te kijken dat ik een heel voor de hand liggend dialectwoord in deze rubriek nog niet onderzocht heb. Misschien wel, omdat het zo’n normaal en onopvallend woord is. Ik zocht in mijn keuken naar een tuu:tje voor al afgesneden, maar nog niet gegeten boterhammen. Ze blijven dan beter vers. Het duizelde vervolgens in mijn hoofd. Ik bedacht dat het Nederlands een wel heel ander woord daarvoor gebruikt: zakje. En ook dat tuu:tje het verkleinwoord is van toe:t. Niet van tuu:t zoals je zou kunnen denken. Het andere en met een korte uu uitgesproken woord tuut duidt immers op een kip. Het daagde me dat we het hier toch wel met een heel bijzonder mengsel van uu en oe-woorden te doen hebben.

Ik zocht naar de verspreiding van tuut en viel opnieuw in verbazing. Dit dialectwoord is helemaal niet zo wijd verspreid als ik gedacht had. Naar het noorden en zuiden toe, daar waar nog veel dialect wordt gesproken, stuit je al gauw naast een incidentele tuut vooral op hoonder, kiepen en hennen. In het Brabants Handwoordenboek is een tuutje of tuutzekske een papieren zakje. In het Nijmeegs zou tuut staan voor iemand die blundert. In het Fries en in het Stellingwerfs, een Nedersaksisch dialect, is tuut zelfs het woord voor kus, zoen! (Zoals in volgende Friese zin: Der kaam in tút dy't wol in healoere duorre = Er volgde een kus die wel een halfuur duurde.) Dat een politieagent in het westen van Nederland een tuut is, veronderstel ik als bekend.

Tuut komt voor in alle Telgen van het WALD (Woordenboeken van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten), de locale woordenboeken van Westervoort tot Gendringen, én ook in die van de Duitse buren. In ons Berghse Trop Barghse Weurd is bij het woord tuut een zin met een wel degelijk vergeten woord opgenomen: Effe 'n tuut koustere wil zeggen dat een kip geslacht gaat worden. (In een Zeeuws woordenboek vind ik dat kousteren schoon opeten betekent!) In een andere voorbeeldzin komt tuut voor in combinatie met het Woord van de Maond mei: Net lope as 'n tuut, den stront tusse de knäök het. Wat dat betekent, valt te raden. De uitdrukking met as een tuut zonder kop is dan weer wel alom bekend. Het kinderrijmpje Uutje, tuutje, varkenssnuutje; uutje, tuutje, weg! maakt mooi gebruik van de uu-klank in het dialect. Zowel in het Berghse als in het Gendringse woordenboek wordt met een uitdrukking gewezen op iets dat een kip niet kan, namelijk plassen: Doe:n wat 'n tuut niet kan. Het Wehlse woordenboek Waehls Plat wijst op een samengesteld woord met tuut: De tute zitten 's nachs in 't tutehok en aoverdag lopen ze in de tute-ren. In het woordenboek van Rees, Reeser Platt, vinden we behalve Tütt ook een Oldjohrstütt, dat is een kip van vorig jaar, een oudje dus. In Emmerik komt zowel het woord Tütt als Kluck voor; een kloek is een broedende kip.

De bestaande (grote en thematisch opgebouwde) WALD-woordenboeken bevatten ons woord tuut nog niet, maar in het ongepubliceerde materiaal uit de rondgestuurde vragenlijsten vinden we tuut al wel: Tute(n) wordt gemeld uit volgende plaatsen: Gor, Wich, Vor, Ruu, Loch, Lar, Aal, Win, Din, Gen, Voo, Meg, Vars, Wesd, Sin, Sil, Doet, Wehl, Kep, Ang, Zev, sHe, Lob. (Streekgenoten zullen deze afkortingen kunnen plaatsen!) De mensen die de vragenlijsten voor deze woordenboeken invulden, vertelden er in de Achterhoek echter vaak bij dat het woord tuut al verouderd was. In Toldijk bijvoorbeeld: ‘n Older woord veur hoender is ”tuten”. ’k Heb zo’n idee dat in dat woord ”tuten” iets van liefkozing zat, iets gezelligs. Mien gropmoeder zei dat wel ’s.

De tute wiere geroepe met: Tuut, tuut, tuut! Dat vermeldt het woordenboek Liemers dialec in Westervoort. Is dat nu de oorsprong van onze benaming voor kip? Volgens de etymologische woordenboeken is dat inderdaad het geval. Oorspronkelijk -en nog steeds in veel dialecten- was tuut de term voor de lokroep, waarmee de kippen geroepen werden. We noemen deze stijlfiguur een onomatopee ofwel klanknabootsing. Voor het eerst in 1835 werd het woord als synoniem voor het dier zelf gebruikt.

Het al genoemde woord tuu:tje -met een lang uitgesproken uu dus- vinden we terug in het Duits Tüte, een zak of zakje. Het enkelvoud van tuu:tje is, als gezegd, het woord toe:t. Je zou kunnen denken dat tuu:t als ‘bezet’ was! Het is uiteraard de dialectversie van het standaard-Nederlandse tuit, met als één van de betekenissen puntzakje. De klank ui werd in het oude Nederlands en wordt in veel dialecten als uu uitgesproken.

De tuut kwam overigens in 2024 terecht op het Barghs Laesplenkse, te vinden op de website van de Heemkundekring Bergh onder de Cursus Barghs die door de dialectgroep daar is neergezet. Het duo Fris van de Draod uit Zeddam zong en acteerde bij de presentatie van dat leesplankje haar favoriete nummer Tute Theet. Daarvan hier het tweede couplet: ’s Middags nao de botteram, / met wat schink of met wat ham / Tuutjes mo’j dan nie:t vergaete,/ met schoon water legt dat baeter / Jao, ze zitte mooi te pikke, / Theet den mos al dri-j keer hikke / Theet kik nie:t meer zo goed uut: / traejt haos op ’n tuut. Wat er met Theet aan de hand is, wordt uitgelegd in het refrein: Jao, as boer Theet naor de tute geet, a-ja-ja-jaj / Wet’e woor de borrel steet, a-ja-ja-ja-jaj / Derde plenkske uut de hoek, / doorachter steet den fijne sloek / Gin mins den ‘m door achter kik,/ Gin mins den wet hoe ‘m dat smik / As boer Theet naor de tute geet, a-ja-ja-ja-jaj


Tekst: Dialect en Antoon Berentsen

Deel deze pagina