Woord van de Maond mei 2022: glöp

Geplaatst op zaterdag 30 april 2022 om 11:05

Wie bij ‘glöp’ denkt haar/zijn oren niet te kunnen geloven en ‘gulp’ verstaat, zit er helemaal niet zo ver naast.

Het Woord van de Maond mei werd voorgedragen door een oplettende lezer van deze rubriek. Hij leverde er de volgende -waar gebeurde!- anekdote bij: “Ik stong met de achterkant van ‘n biel ‘n päöltje in de grond te slaon en sloeg mien toen met de scharpe kant ’n die:pe glöp in de kop. De dokter zei da'k gelukkig nog niet völ hesses had, anders was ‘t heel anders afgelope!”

Een diepe snee of groot gat in het hoofd dus. Zoals bij veel van het standaardnederlands afwijkende woorden wordt ook ‘glöp’ zelden meer gehoord. Ik heb het al vaker hier betoogd: Het dialect verdwijnt ten gunste van iets dat eraan herinnert. Denk aan het woord ‘duk’ dat zelfs door fervente dialectsprekers al bijna is vergeten!

Maar bedacht moet worden dat het dialect ook niet zo’n stevige positie heeft als het standaardnederlands. Dat is goed te zien aan ‘glöp’. Het woord is bijzonder ‘instabiel’, want kent in onze regio allerlei varianten, zoals blijkt uit een kaartje uit het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten (WALD), deel 4 ‘De Mens-A’. (Het WALD-woordenboek is overigens in te zien op www.ecal.nu)

De mens A

We zien op de kaart de vorm ‘glöp’ met name in de Liemers. Is het daarmee een typisch streekwoord? Nee, in tegendeel. De elektronische Woordenbank van de Nederlandse Dialecten (eWND) vermeldt het woord in diverse vormen tot in West-Friesland en Drente. De betekenis ervan is dan uitgebreid naar een nauwe, smalle doorgang tussen huizen of bomen. “Maak ie det glöp in de hege dichte? De jongen, die kroept er deur.

Hoe komt dat woord zo verspreid? Als zo vaak gaat het hier om een oud Nederlands woord dat in dialecten zogezegd overleeft. En dat oude woord staat ook niet op zichzelf, maar heeft zijn oorsprong in de taal die rond het begin van de jaartelling gesproken werd in Noord-West- en Midden-Europa, d.w.z. zover dat te reconstrueren valt. We spreken van Proto-Germaans. Het woord *gluppa(n) zou dan open ruimte betekend hebben. Ook de ‘gulp’, de ‘gleuf’, de ‘geul’ en het woord ‘gluipen’ (= huichelachtig kijken, loeren) met zijn variant ‘gluiperd’ zijn daarvan dan afgeleid. Mogelijk ook ‘slippen’ en ‘sluipen’.

Tenslotte: het woordenboek vermeldt hoe je vroeger in Zeddam bij een ‘glöp’ heling kon vinden: “At ze zich vrogger met ’n mes in de vingers gesneje hadde en ’t bloeide as ’n rund en ’t hiel maor niet op, dan gingen ze naor Baardman Jansen. Dén dei bloed bespraeke en dan hiel ’t op. Hi-j prevelde wat en at hi-j uutgepreveld was, mos gi-j baeje; zoas dri-j Onze Vaders en dri-j Weesgegroetjes. ’t Hielp altied en gi-j hoefde d’r niet veur te betale, want veur dén bezundere krach moch hi-j gin geld vraoge: dén had hi-j toch van God gekrege!” (WALD, De Mens – deel A, p. 190)

Tekst: Antoon Berentsen

Deel deze pagina