Woord van de maond juli 2019: bloeje

Geplaatst op dinsdag 2 juli 2019 om 14:37

Zomer! Alles groeit en bloeit! Als er streekgenoten zouden zijn, die uitsluitend nog hun eigen moedertaal zouden spreken, was de verwarring nu na deze intro compleet. Immers als de platpraoter iets ziet ‘bloeje’ dan is dat bepaald geen prettige observatie. Zij of hij heeft de neiging in te grijpen, te dempen en te stillen en 112 te bellen.

Wat is er aan de hand?

In ons dialect zou de intro moeten luiden: “Zommer! Alles gräöjt en bläöjt!” Want als iets ‘bloeit’, dan denkt de dialectspreker direkt aan bloed. “Hi-j bloejde as ’n rund, toen hi-j zich gesneje hah,” schrijft de auteur van het woordenboek Zaenderse Praot van A tot Z.

Is dit nu zo apart? Wie het woord ‘bloeden’ op de dialectkaart woord=bloeden bekijkt, vindt dat in alle opgenomen dialecten de ‘d’ in de dialecten een ‘j’-klank is. Een blik in een etymologisch woordenboek leert dat die verschuiving in de spreektaal ooit algemeen gangbaar was:

“Mhd. bluoten; mnd. bloden. Middelnederlands ook in de samengetrokken vorm bloen, en in de vorm bloeyen, die in de spreektaal nog in algemeen gebruik is.”

Het zelfstandig naamwoord blijft in het dialect desalniettemin ‘bloed’, waarbij de ‘oe’ zoals veel van onze klinkers als lange klank moet worden uitgesproken (bloe:d). De ‘d’ kan ook nog terugkomen als het werkwoord gevolgd wordt door een woord dat met een klinker begint: “A’j völ bloed kwietraak, bloed’ie as ’n varke.”

Als we naar andere Nederlandse woorden met een ‘oe’ in de stam kijken, zien we dat het dialect die overwegend ook met een ‘oe’ spreekt. Van 50 door mij getelde Nederlandse woorden met een ‘oe’, behouden 42 die de ‘oe’ ook in ons dialect. Vijf woorden maken van de ‘oe’ een ‘uu’ en onze twee woorden ‘gräöje’ en ‘bläöje’ vormen een groep apart.

Als je naar de herkomst van het woord ‘groeien’ kijkt, zie je dat ‘groen’ (dialect: ‘gruu:n’) en ‘groeien’ met elkaar verweven zijn. In het zestiende eeuwse Nederlands wordt ‘groeyen’ verstaan als groen worden, bloeien zoals in de lente, opgroeien, toenemen. Verder teruggaand naar het Oudhoogduitse gruoen zie je dat ‘groei’ en ‘groen’ uit dezelfde wortel komen.

Oudere papieren heeft echter het andere Germaanse woord voor ‘groeien’: ‘wassen’. Denk aan deels verouderde vormen als ‘aanwas’, ‘wasdom’ en ‘volwassene’. Het Duits heeft met ‘wachsen’, ‘Wachstum’ en ‘Erwachsene’ aan die lijn vastgehouden.

Het woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten (WALD), deel De Mens A, noemt het woord voor de oostelijke Achterhoek en ‘wasdom’ voor o.a. Wehl. Uit het woordenboek Waehls Plat van 2011 is het echter verdwenen. In het Twents woordenboek van G.H. Wanink uit 1948 vond ik beide: “Hée möt d’r nog van wassen en gruujen.”

Dat de Liemers grensgebied is naar het Duits wordt overigens ook merkbaar in de tweede variant van ‘bläöje’ en ‘gräöje’, namelijk ‘bluje’ en ‘gruje’. De ‘oe’ wordt een ‘u’, zoals het Duitse ‘blühen’. En het zal de lezer niet verbazen dat ook dit woord een interessante herkomst heeft, die uiteindelijk ook naar woorden als ‘bloem’ en bloesem’ voert.

>>> Dialectpagina

Tekst: Antoon Berentsen

Deel deze pagina