Woord van de Maond december 2020: faele

Geplaatst op maandag 30 november 2020 om 21:17

In de tiende maand van wat we intussen ‘de coronatijd’ zijn gaan noemen komen we er niet omheen onszelf en de ander telkens een goede gezondheid toe te wensen, o zo bang als we zijn dat er iets aan mankeert. Het scheelt niet veel of we raken in een collectieve depressie als de pandemie ook in het volgend jaar niet stopt. Velen van ons kunnen intussen niet veel meer velen.

Mankeren, schelen, velen: allemaal werkwoorden die een tekort uitdrukken. In de dialecten aan de grens met het Duitse taalgebied zien we hoe de betekenissen van het Nederlandse velen en het Duitse fehlen in elkaar overlopen. Taalgrenzen zijn wat je noemt fluide.

"Jan kon 't niet faelen dat hi-j niet met moch en ik wel" schrijft het Wehlse woordenboek ‘Waehls plat’. "Wat faelt ów?" is te lezen in de woordenboeken van Gendringen, Wehl en Bergh. “Wat fählt ow?” over de grens in Emmerik.

In het Standaardnederlands is het woord velen vervangen door schelen: “Wat scheelt er aan?” In het woordenboek van het Gelders Eiland vinden we vaele in eenzelfde zinsconstructie als schelen: "Wat vaelt der on?". Je ziet hier letterlijk hoe het dialect naar de Standaardtaal en naar de standaardspelling (de f wordt een v) overgaat. Faele heeft in ons dialect dus de dubbele betekenis van ontbreken en verdragen. Het zelfstandig naamwoord dat daarvan afgeleid is, is aan beide zijden van de grens hetzelfde. "Ik het 'n faeler gemaakt deur de auto te parkeren op 't plein en now he'k 'n bon" schrijft Wim Winands in ‘Woorden en weurd uut de grune grensgemeente Gendringen’. In het Berghse ‘’n Trop Barghse Weurd’ schrijft Henk Harmsen “An dat ding is ’n fael”. Het Duitse woord ein Fehl in de betekenis van een mankement is geheel verouderd, maar Henk kwam het in Stokkum en omgeving nog tegen.

Als je de herkomst van velen en fehlen met hulp van de etymologische woordenboeken onderzoekt, kom je niet helemaal bij dezelfde bron uit. Terwijl velen uit het Oudgermaans (ong. 1000 v.Chr.) voor ‘binnendringen, bereiken’ en bij figuurlijk gebruik ‘laten binnendringen, toevertrouwen’ betekent en in het Oudengelse fēolan ‘ondergaan, doorstaan’, kwam fehlen uit het Latijn. Het woord fallere betekende ‘niet aan de verwachtingen voldoen, bedriegen’. We herkennen daarin woorden als falen, vals en failliet. Het oude Franse woord faillir betekende in de 11e eeuw ‘ontbreken, missen, een fout begaan’. Ook het Engelse to fail is er uiteraard van afgeleid. Het Nederlands kent het woord ook nog als feilen, maar dat hoor je tegenwoordig hoogstens nog in het bijwoord feilloos. Ik vermoed dan ook dat het feit dat het woord faele bij ons aan de grens naast verdragen ook ontbreken/mankeren betekent, wijst op een invloed vanuit de buurtaal.


Lees verder op de Dialectpagina >>>

Tekst: Antoon Berentsen

Deel deze pagina