Woord van de Maond februari 2022: kammeraod

Geplaatst op zaterdag 29 januari 2022 om 16:11

‘n Kameraad vroeg om het woord ‘kammeraod’ in de rubriek Woord van de Maond uit te diepen.
Ik maak graag van dit verzoek gebruik om twee andere ‘kammeräöj” in de schijnwerper te zetten. De namen zullen de lezers van de rubriek bekend zijn.
In het archief van Henk Harmsen vond ik een krantenknipsel over het woord ‘kammeraod’ van de hand van Lex Schaars. Henk (Stokkum 1951-2018) was een in Liemers en Achterhoek bekende journalist en schrijver van vele artikelen en boeken over streekcultuur. Hij was de samensteller van het woordenboek ‘n Trop Barghse Weurd (1982) en lid van de dialectwerkgroep van de HKB. Dr. Lex Schaars (Borculo 1941) staat nu al meer dan 40 jaren voor en achter het project Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten (WALD) en voor nog veel meer. Hij kreeg niet voor niets voor al die inzet in 2020 een lintje en werd zo Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Veel, heel veel dialectentliefhebbers uit Liemers en Achterhoek zijn hem veel, heel veel dank en waardering verschuldigd. Hij vulde twintig jaar geleden in De Gelderlander een wekelijkse rubriek onder de titel “Over streektaal geschreven”. Op 26.02.2000 ging hij op speurtocht naar de ‘kammeraod’.

Hier die tekst:

KAMMERAOD, VRIEND

Dat de woorden kameraad en kammeraod teruggaan op een Zuid-Europees woord camarada/camerata zal niet algemeen bekend zijn. In het Spaans en Italiaans was de oorspronkelijke betekenis "manschappen die samen één kamer bewonen". Vanuit dat collectieve begrip veranderde de betekenis in: krijgsmakker, medesoldaat. Via het Frans kwam het woord in deze betekenis in onze taal terecht. Dat het daarin toch al wel een paar eeuwen oud is, blijkt uit dit citaat dat in 1650 in het vroegere Batavia opgeschreven is: "Den berijder (een Bantammer) is nadat hij één van de twee voorschreven Nederlanders ontsielt hadde, door desselfs cameraet neergeschoten".

Veel metwarkers van 't WALD geven aan dat kammeraod in onze streektaal nog steeds speciaal gebruikt wordt ter aanduiding van de (beste) vriend waarmee de diensttijd gedeeld werd. Dat toont het zinnetje, opgegeven voor Stokkum dan ook duidelijk aan: "In diens was Jan mien kammeraod: op school had ik altied vriende zat".

Dat een kammeraod gevoelsmatig dichter bij je staat dan een vriend, vrind of vrend blijkt uit wat voor Ruurlo genoteerd is: "Kammeräö bunt keerls dee mekare in dikke en dunne half staot (= elkaar steunen). Jan hef völle vrinden, maor Klaos is zien kammeraod". Uit die opmerking blijkt dat je met een vriend toch wat minder vriendschappelijk omgaat dan met een kammeraod. Voor een deel heeft dat te maken met het feit dat vriend in onze dialecten een betrekkelijk nieuw woord is. Dat wordt heel aardig geïllustreerd door dit citaat uit Geesteren: "Nog elk joor komme wiej 'n kere met de kammeräö (= vrienden van vrogger) bie mekare. Margen gao'w met onze vrienden (= vrienden van noo) fietsen". Bij het tweede zinnetje -waarin van een eigentijdse situatie sprake is- mag je er van uitgaan dat vrienden mannen en vrouwen zijn. En ook daarom is het niet erg voor de hand liggend om dan over kammeräö te spreken. Dat geldt ook voor dit Rekkense zinnetje: "Morgen komt de leu dee'w op vakantie ontmoet hebt; 't bunt noo onze vrende".

Hoezeer het woord vriend in onze huidige streektaal ingeburgerd is, blijkt uit het volgende geval dat een trotse moeder vertelt. "Cindy en eur vriend hebt 'n mooi niej huus ekocht". Die moeder zal niet zo gauw zeggen: "Cindy en eur kammeraod hebt 'n niej huus ekocht". Er is voor mijn gevoel zelfs verschil tussen deze beide zinnetjes: Eugène en zien kammeraod bunt met vakantie naor Griekenland, en: Eugène en zien vriend bunt met vakantie naor Griekenland. Hoe één woord duidelijkheid kan scheppen.

Tekst: Antoon Berentsen en Lex Schaars

Deel deze pagina