Woord van de Maond oktober 2019: näöle

Geplaatst op dinsdag 1 oktober 2019 om 7:38

“Niet näöle, de vakantie is veurbi-j. An de slag!” Deze zin bevat ons Woord van de Maond oktober, geschreven tijdens de laatste mooie zomerdagen in september. De dialectspreker in onze contreien begrijpt bij het woord ‘näöle’ dat iemand kennelijk moeite heeft om weer aan het werk te gaan en tegensputtert.

Een dialectspreker in noordelijker streken – denk aan Noord-Duitsland, Denemarken, Noorwegen – kent het woord ook en begrijpt, als hij probeert ons dialect te verstaan, dat hier iemand aan het treuzelen is. En wij omgekeerd kunnen volgende Noorse zin zonder veel moeite verstaan: “Hva nøler du for, etter?“ En het Nederduits spreekwoord uit Ostfriesland levert evenmin problemen op: Wat junk is, dat spölt gêrn, wat old is, dat nölt gêrn.”
Ons ‘näole’, het Noord-Duitse ‘nölen’ en het Deense en Noorse ‘nøle‘ komen samen in de betekenisbundel “zaniken, zeuren, talmen, brommen”.

Het dialectwoord komt in Nederland vooral in het oosten voor, van de Maastricht tot en met Groningen. Ons Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten (WALD) levert in het deel “De Mens, D” het plaatje aan het begin van artikel.

Maar waar komt het nu vandaan? Als vaker heeft het woord geen diepere betekenis. Het is simpelweg een onomatopee ofwel klanknabootsing, een woord dat fonetisch het geluid dat het beschrijft nabootst of suggereert. Denk aan woorden als ‘piepen’ en ’sissen’ of aan het door minister Bruins onlangs gebezigde ‘wroem’, dat hem op zo veel kritiek is komen te staan.

Het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) dat het Nederlands van 1500 tot 1976 beschrijft, stelt: “In de algemeene taal echter is neulen ongewoon”. Net overigens als zijn tweelingbroertje ‘neutelen’. Daar in die ‘algemeene taal’ is namelijk zijn zusje “zeuren” thuis. Overigens ook een onomatopee!

>>> Dialectpagina

Tekst: Antoon Berentsen

Deel deze pagina