Woord van de Maond oktober 2022: slip

Geplaatst op zaterdag 1 oktober 2022 om 18:02

Het is in deze rubriek vaak voorgekomen dat dialect en standaardnederlands in elkaar verward raken. ‘Slim’ is een dergelijke valse vriend. Met één letter verschil kan dat ook van het woord ‘slip’ gezegd worden. Een niet-dialectspreker zal gek staan te kijken als je vraagt of je even bij hem of haar ‘op de slip’ mag zitten!

Het standaardnederlandse woord ‘slip’ slaat op een afhangend onderste gedeelte aan de rugzijde van een jas, jacquet of rok. Het slepende deel van een kledingstuk zogezegd. De ‘schoot’ zit aan de voorkant; dat klinkt ook door in het woord ‘voorschoot’, zoals de smid en de schoenmaker die voor hun werk aanhadden. Maar ‘schoot’ is natuurlijk ook een lichaamsdeel. Het woord ‘slip’ heeft in onze streektaal de betekenis van ‘schoot’ gekregen. "Mientje zat met 't schelbenneke op de slip eerpelen te schellen," lezen we in de Gendringse Telg van het WALD. We treffen ‘slip’ in de Liemers en ook aan de noordrand van de Oude IJssel aan. Verderop in de Achterhoek wordt het ‘slippe’ of ‘sluppe’, aldus het WALD-woordenboek. Ook in het oostelijk deel van Brabant, van Den Bosch tot aan het Land van Cuijk, wordt het woord ‘slip’ gehoord. Niet verwonderlijk dat op sommige dialectkaarten het Liemers, het Betuws en de dialecten van Noord-Limburg (het oude Opperkwartier van Gelre) wel tot de Brabantse dialecten worden gerekend.

Veel dialectwoordenboeken geven bij ‘slip’ voorbeeldzinnen, waarin vrouwen, liefst oma’s, kinderen op schoot hebben. "Kom maor bi-j mamma op de slip zitte", is te lezen in ’n Trop Barghse Weurd. Ik herinner me hoe ik bij opa op de slip zat en hij met zijn rechterbeen steeds harder wippend – in het Nederlands!- zong van “Hu hu paardje op een draf / Morgen is het zondag / Dan komen de heren / Met de bonte kleren / Dan komt de akkerman / Met zijn paardje achteraan.” Maar was het wel de ‘slip’, waarop ik zat? Het WALD stelt immers: “De kinderen zatten vroeger bi-j moeder op slippe en bi-j vader op ’t knee” (Steenderen) Vrouwen hadden afhangende kledingstukken, mannen niet. Zat het zo?

Het boeiendste en meest diepgaande gebruik van ons woord ‘slip’ vind ik in het Rooie Buukske uit 1967 met de titel “Huissen zoas ‘t zing en täötel!”. Een boekje van de Huissense carnevalsvereniging in zakformaat met een vette knipoog naar het Rode Boekje van Mao. Het boekje “kan iedereen … altied en overal ien de tès en bèj de hand hebben en as ’t nodig is: op ’n zitting, op ’n fees’, aon ’n teek, thüs, op ’t wèrrek, bèj ’t sprütten schòn maken, op ’t huuske en … ien d’n vrèmde,” aldus het voorwoord. Daarin komen naast ’t kind op moeders slip ook de uitdrukkingen “Zèj hèt de slip vol” (Zij is in verwachting) en ““Zèj hil’ de slip op” (zij is aan het bedelen) voor.

We moeten afsluitend constateren dat ons dialect ‘schoot’ en ‘slip’ met elkaar verwart. De ‘slip’ als afhangend deel van een kleed komt immers al in de 14e eeuw in het vroege Nederlands voor. Het woord ‘schoot’ in de betekenis van ‘onderlijf van een zittend persoon’ komt in variaties in alle Germaanse talen sinds de 12e eeuw voor. Het ene woord heeft, als gesteld, met ‘slepen’ te maken en het andere met ‘schieten’: een rand als uitstekend, uitschietend object, ofwel ‘hoek tussen romp en bovenbenen’.

De ‘slip’ in de betekenis van onderbroek komt in het Nederlands pas sinds 1957 voor. Het is ontleend aan het Engels. In die taal heeft het overigens niet de betekenis van ‘onderbroek’, maar van “a piece of underwear for a woman or girl that is like a dress or skirt“, een “loose-fitting garment” dat makkelijk aan en uit te trekken (‘slippen’) is. Dit nog even voor de volledigheid(!)

Tekst: Antoon Berentsen

Deel deze pagina