Woord van de Maond april 2021: näöle

Geplaatst op donderdag 1 april 2021 om 20:17

“Näöle”, ja daar kunnen we ons na een jaar corona wel iets bij voorstellen. Kan het wel of niet? Is protest tegen de coronamaatregelen näölen of is het oprechte bezorgdheid? Het was echter niet de lockdown die mij op het näöle-woord bracht. Het was de burgemeester van Nijmegen. De gemoedelijk ogende Hubert Bruls (Nuth 1966) houdt, zegt hij in de krant van 11 maart, van lezen. "Literatuur geeft zoveel meer inspiratie en ontroering dan de zoveelste beleidsnota.” Hij laat drie schrijvers een roman over de stad schrijven. Een soort veredelde city marketing. Maar de schrijvers hebben de vrije hand en Bruls vindt ook dat ze best dat mogen doen, wat Nijmegenaren kennelijk goed kunnen: nuilen. “Dat is dialect voor zeuren”, voegt de burgemeester toe. Nuilen is een soort geuzen-woord in de stad. De website www.nuilen.nl noemt het een “Nimweegse hebbelijkheid”.

De tweeklank ui bevreemdt hier. Hij komt in de Oost-Nederlandse dialecten eigenlijk niet voor. Een huis wordt huus of iets noordelijker hoes en buiten is bute of boet’n. Dat het juist in Nijmegen een ui is, heeft misschien te maken met het feit dat het Nijmeegs stadsdialect al bijna is verdwenen en het woord zich aan het standaardnederlands heeft aangepast. In elk geval heet de carnavalsvereniging van het iets zuidelijker gelegen Cuijk De Nölers. Dat een ander woord, bijvoorbeeld tuin die ui niet verliest, heeft mogelijk te maken met het feit dat het juist geen dialectwoord is. Mensen die daar tuun van maken, construeren quasi-dialect, omdat ze vergeten zijn dat het dialect een ander woord heeft, namelijk hof. Voor het woord ui gebruikte men -vroeger- look, siepel of zwiebel. In de klinkerlijst van de WALD-spelling komt de klank ui niet voor.

Ons nuilen is dus näöle. Niet neule, maar de letter o met een Umlaut, uit te spreken als het Keulse woord voor Keulen Kölle, maar dan uiteraard lang uitgesproken. Dit woord komt met verschillende klinkers (eu, ui, äö) in Nederland van Maastricht tot Groningen voor. De website www.mijnwoordenboek.nl/dialecten/ laat bij het woord zeuren zien waar welke variant gebruikt wordt. En omdat taal zich niet aan grenzen houdt -zo was het tenminste vroeger-, wordt het woord uiteraard ook in de aangrenzende Duitse streken gebruikt. Van daar komt de uitdrukking “Wat jongk es, dat spölt gern; wat alt es, dat nölt gern.” We kennen ook de afgeleide zelfstandig naamwoorden als näölpens en genäöl. In het Duitse gebied komt ook benölen (bekritiseren) en vernölen (iemand afrossen, ofwel in ons dialect afsmeren) voor. In Heinsberg is een Nöl ook gewoon een langdradige en saaie prater. In Grevenbroich kan iemand nölig zijn. En dan is vanuit onze streken het woord ook nog geëxporteerd naar het Deens en het Noors, waar nøle resp. nøla de iets andere betekenis van ‘treuzelen’ en ‘aarzelen’ hebben gekregen.

Op de bovengenoemde kaart is ook te zien, welke synoniemen er zo gebruikt worden. We kennen ze soms ook wel uit ons dialect of uit het standaardnederlands: zaniken, mauwen,zemelen, mermeren, granten, lameteren, knorren, nuten, zeiken, dreinen, emmeren, zieveren, kwarren, zwammen, jammeren, krimmeneren, bunzelen, zagen, plazen.

Vragen naar de oorsprong van het woord näölen heeft weinig zin. Het woord heeft geen bron in welke oude taal dan ook. Het gaat hier simpelweg een onomatopee ofwel klanknabootsing. Dat is een woord dat fonetisch het geluid dat het beschrijft nabootst of suggereert. "Näöl nie:t, maor waes tevraeje", schrijft Henk Harmsen in zijn “Trop Barghse Weurd”. Een goede tip!

Lees verder op de Dialectpagina >>>

Tekst: Antoon Berentsen

Deel deze pagina